Het Solhof is een gemeentelijk park in Aartselaar. Natuurpunt Aartselaar organiseert er sporadisch natuurwandelingen. Ook werd een natuurleerpad uitgezet.
Het Solhof is een oud landgoed. De oudst gekende bezitter is Niklaas van de Wouwere in 1414. In de oudst gekende geschriften wordt gesproken van "Cholhof", Zetel van de heerlijkheid Heysselaer. Vroeger stond er een prachtig slot, omgeven door een slotgracht. Dit slot werd om onbekende redenen gesloopt. Alleen de twee wachttorentjes aan beide kanten van de ingang, herinneren aan de oude glorie. De beide nevengebouwen (remises) werden einde 19e eeuw opgetrokken in neo-renaissance stijl. Het hoofdgebouw dat momenteel afgebroken is en vervangen is door het hotel, was het minst interessante.
In 1515 had het een oppervlakte van 32 bonniers of 44,8 ha. In 1614 trad de familie Campomenoso aan die in 1748 een nieuw kasteel liet bouwen. In 1837 kocht Baron van Ertborn het kasteel. Na het overlijden van zijn dochter werd het Solhof eigendom van jonker Alfons en zijn zuster Ludwina de Borrekens. Familie De Borrekens, die aantrad in 1896, liet eind 19e eeuw een kasteel bouwen in neoclassicistische stijl. In 1922 spreekt Les Environs d'Anvers van een trapeziumvormig geheel van 20 ha. Thans is het domein nog 7,5 ha groot (inclusief de gebouwen die door de gemeente terug verkocht werden).
Intussen zijn we al in de twintigste eeuw beland. Het kasteel was in die periode een echt museum, waar prachtige schilderijen te zien waren, o.a. doeken van De Vos en Sneyers.
De volgende eigenaar was de heer Nyssens, een tabakshandelaar. Na zijn dood besloot de gemeente tot aankoop van het domein. De akte werd verleden op 13 januari 1984. In 1990 werden de gebouwen aan een hotelketen verkocht, terwijl het park eigendom bleef van de gemeente. Dit kasteel werd in 1992 afgebroken, herbouwd en ingericht als hotel.
Het domein is als landschap beschermd bij KB van 27/5/75. Het domein Solhof en omgeving zijn geklasseerd als landschap bij Besluit van de Vlaamse Executieve van 10 april 1984.
Enkele Aartselaarse straten werden genoemd naar de eigenaars van de laatste 150 jaar.
Sol was een poel. Misschien werd er in die poel een burcht gebouwd, die dan meteen omringd was met water. Dit is slechts een gissing.
Het park is opgebouwd in Engelse stijl: grasvlakte met zicht op (een deel van) de vijver, afgezoomd met solitaire bomen of groepen van bomen. Paden zijn aangelegd op enige afstand van de waterpartijen en van de tot vijver verbrede delen van de kasteelgracht. Over de kasteelgracht gaat de vegetatie over in parkbos. De aspectbepalende bomen kunnen 100-150 jaar oud zijn. Zij zijn werkelijk monumentaal. De voornaamste zijn de beuk, zomereik, linde, plataan, esdoorn, tamme kastanje en Amerikaanse eik. Verder typische parkexoten zoals de tupeloboom, de levensboom, de ginkgo.
Voor de ontstaansgeschiedenis van de Engelse landschapsstijl moeten we teruggaan naar de 17e eeuw . Onder renaissance- en barokinvloeden vierde de Franse formele tuin zijn hoogtepunt. Deze wordt gekenmerkt door strakke geometrische lijnen, kunstmatige symmetrie, drastische snoeivormgeving, ingewikkelde doch ordelijke knooppatronen.
Onder invloed van de Chinese tuinarchitectuur groeide het idee om de geometrische tuinstijl te doorbreken. In het begin van de 18e eeuw won een strekking veld , die de volmaakte tuin zag als "een omgeving waarin de natuur en de rede hand in hand gaan". Vanaf 1715, het jaar waarin Lodewijk XIV stierf , begonnen in Europa de barokke lijnen van de formele tuin plaats te maken voor een lichtere en luchtere stijl: het Rococo. Ook groeide een idee van openheid en integratie in het omliggende landschap. In plaats van de tuin af te sluiten met een muur bouwde men een "ha-ha". Dit is een droge greppel die diep en breed genoeg is om vee en andere dieren uit de tuin te houden. Vanuit de tuin was de greppel (van op een afstand) nauwelijks te zien. Op die manier lijkt het dat de in werkelijkheid afgesloten tuin naadloos overgaat in het omliggende landschap.
Daar waar dit omliggende landschap nog erg kunstmatig gecreëerd werd, trachtte L. Brown (Capability Brown, 1716-1783) de natuurlijke vormen en elementen te gebruiken, die aanwezig waren in de omgeving om er een complete en multidimensionele compositie van te maken. Het effect van zijn aanpak leidde tot wat men tegenwoordig als de typische Engelse landschapsstijl ziet. Hij maakte gebruik van omringend bos, wat handig was voor het verdoezelen van de grens met de omgeving en van minder fraaie uitzichten, maar hij onderbrak het bos voor mooie uitzichten en decoratieve elementen. Hij maakte goed gebruik van water dat meestal deel uitmaakte van een mooi vergezicht. Hij damde een beek af om een meer te vormen, waarbij de dam zorgvuldig verborgen werd. Een brug of ander element deed het meer groter lijken. De oevers werden niet beplant, het gras liep gewoon af naar het water.
Brown's opvolger, Humphry Repton (1752-1818) zal later terug bepaalde formele elementen gaan gebruiken: terrassen, balustrades, trappen, trellis en fonteinen. De glooiende gazons reiken niet meer tot aan het huis en hij introduceert exotische soorten in de bossen. In de 19e eeuw wint de belangstelling voor bloementuinen en de vele kleurrijke planten, die uit verre landen worden geïntroduceerd.
Meer info op Inventaris van bouwkundig erfgoed
Merkwaardige
bomen in het Solhof (Bart Biesemans): uit tijdschrift van de
Heemkundige Kring nr 2, 2007
Over de varenbeuk, kroesbeuk, maserknol en het vliegtuigongeluk van
1943
Knoteik (Bart Biesemans): uit tijdschrift van de Heemkundige Kring nr 1, 2011